In de tunnel onder de Maas
Ik sta op de roltrap en kijk naar de gezichten
de gezichten van de stad aan de Maas
Onderweg van noord naar hun bestemming op zuid
ga ik de omgekeerde weg
Terwijl de roltrap rustig doet wat ze al jaren deed
de fietsen met hun berijders dragen omhoog of omlaag
Dragen al deze gezichten iets anders met zich mee
in de vroege ochtend voor dageraad
Het is stil en iedereen staart voor zich uit
soms ontmoeten ogen elkaar, maar meestal niet
Zo dicht bij elkaar, toch een vreemde
sluiten we rustig aan achter in de rij
De wandelaar is een zeldzame eenzame
zonder fiets in de hand, niets om naar te kijken
Niets om op te leunen of aan vast te houden
staat deze er onwennig tussen in
Worstelen anderen met hun fiets,
wie heeft het bedacht de techniek
Remmen ingeknepen, voorwiel gedraaid of niet
iedereen heeft zo zijn eigen manier
Ik staar verder voor mij uit, de gezichten vervagen
bedenk ik welke gedachtes ik zou vangen
Zittend op een uitgeklapt stoeltje onderaan de trap
van de mensen hier onder bij de Maas
Hoop of angst, vrede of oorlog, haat of liefde
vreugde of boosheid, onrust of verlangen
Wat dragen ze allemaal met zich mee
op hun reis van de ene naar de andere kant
Ik klap mijn gedachten weer in onderaan de trap
begin te fietsen voor het alweer mag
Tot ik weer stil sta op de trap en weer kijk
naar de gezichten van de stad aan de Maas